Preek over De barmhartige Samaritaan[1]

Gemeente,

Iedereen heeft, zo vermoed ik, wel eens een sollicitatiegesprek gevoerd. En weer anderen hebben ook wel eens sollicitatiegesprekken gehouden met nieuwe kandidaten.

En heel veel mensen kennen beide kanten van het sollicitatieproces.

Waar het voor de sollicitant én voor de aanstaande werkgever om gaat, zijn de zogenaamde kernkwaliteiten van de nieuwe, de mogelijk nieuwe medewerker. Sterke punten, zwakke punten, SWOT-analyses, noem maar op.

En o ja, is het meer een blauw, geel, de DISC-test, die gaat over Dominantie (D, groen), Invloed (I, oranje), Stabiliteit (S, blauw) en Consciëntieusheid (D, geel, een vreselijk woord, waarschijnlijk een slechte vertaling van het Engelse Conscientiousness).

Onuitputtelijke lijstjes met woorden en begrippen die van belang zijn bij een sollicitatie of een functioneringsgesprek, dat je dan ook weer niet mag verwarren met een beoordelingsgesprek, want …, nou ja, laat maar zitten.

In al die lijstjes ontbreekt één begrip, ik ben het althans nergens tegengekomen. Nergens.

En ik bedoel, je raadt het natuurlijk al op grond van de lezing uit het Nieuwe Testament van vanochtend: barmhartigheid.

Je hoort ook nooit iemand zeggen: ‘O, die-en-die, dat is zo’n barmhartige man!’

Waarom bestaat er dan zo’n verhaal als dat van de barmhartige Samaritaan? En hoe komt het dat die beste man, die barmhartige Samaritaan, bijna spreekwoordelijk geworden is in onze taal?

Barmhartigheid is een begrip, dat juist volop in de schijnwerpers is gekomen bij de discussie over de asielzoekers.[2] En dan hoor je aan alle kanten, dat het toch te gek zou zijn, als daden van barmhartigheid strafbaar zouden worden.

De barmhartige Samaritaan. Wat is hier aan de hand?

Welnu, Jezus krijgt in dit verhaal de vraag voorgelegd, wat je moet doen om het eeuwige leven te beërven. Dat is op zich al een vraag om lang bij stil te staan, maar laat ik het kort houden. Het gaat hier niet om het eeuwig, zalig leven in Gods wereld nadat we dood zijn gegaan. Dat is helemaal niet Joods.

Nog niet zo lang geleden was er een rabbi, een joodse geestelijke, die af en toe lezingen hield over het joodse geloof. Hij leeft nog steeds volgens mij. En iedere keer vertelde hij dat hij van christenen, met name van reformatorische christenen een bijzondere vraag kreeg. En die was: ‘Wat nou, als ik mijn ogen sluit, en er is geen leven na de dood. Waarom heb ik me dan altijd aan de wetten en voorschriften van mijn geloof gehouden? Waarom zou ik me er dan nú voor inspannen om zalig te worden, als er alleen maar een duister gat is bij mijn dood?’

Die rabbi moest dan altijd lachen; hij vond het onvoorstelbaar dat die zwaar gelovige christenen zich dáár druk over maakten. ‘Het gaat,’ zo zei hij dan, ‘het gaat er niet om dat je na je aardse leven in de hemel komt, het gaat er volgens ons Joden om, dat je op deze aarde probeert iets van ‘de hemel op aarde’ te realiseren.

Hét eeuwige leven is dan ook niet het leven na de dood, maar het leven met de Eeuwige in dit leven. Leef zo dicht mogelijk bij God, bij de Eeuwige, en dat is het eeuwige leven. Het leven hier en nu, in Gods nabijheid.

En mocht je dit niet helemaal begrijpen, luister dan naar het antwoord van Jezus. Die zegt heel simpel: ‘Onderhoud Gods geboden.’ Hij zegt niet: ‘Bekeer je.’ Hij heeft het er niet over dat je je zonden moet belijden of dat je vergeving van de Allerhoogste nodig hebt, een spirituele weg moet volgen, schuld moet belijden, helemaal niet. Hij zegt simpelweg dat je Gods geboden moet onderhouden: God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf. Daar kunnen we het uren over hebben, maar dit staat er nu eenmaal.

En wat vraagt die Farizeeër? ‘Wie is dan mijn naaste?’ Dan volgt deze wereldberoemde gelijkenis.

Wat Jezus hier doet, is bijna cabaret. Stel je voor, Youp van ’t Hek, of nee, laten we het dichterbij het huis van de dominee houden, Freek de Jonge. Die staat op het podium, wijst iemand op de voorste rijen aan, en vraagt: ‘Wat bent u van beroep?’ ‘Nou,’ zegt die man, niet zonder trots, ‘ik ben priester, verbonden aan de tempel in Jeruzalem.’ ‘O ja?’ zegt Freek, ‘en stel nu dat u net een week tempeldienst erop hebt zitten, en u gaat terug naar Jericho, waar u woont, hè stel dat! Onderweg ziet u een man liggen, die op het eerste gezicht dood is. U bent in functie, u moet volgende week weer in de tempel zijn. Wat doet u? Gaat u zo’n man dan helpen, of mag u dat dan niet? Kan dat dan niet?’

‘Nee,’ zegt die priester dan, ‘zeker niet. Wij moeten volgens de bijbelse voorschriften rein zijn. En zo’n man, van wie je niet weet of-ie rein is of juist niet, mag je dan niet eens helpen, ook al zou je willen, want voor het weet ben je zelf ook onrein.’

Daar heeft Freek even niet van terug, dat zie je aan hem. Ik vraag me dan ook altijd af bij dat soort shows, waarom die cabaretiers dat risico nemen, maar ze doen het.

Freek, toch wel een beetje van slag, besluit het iets anders aan te pakken. ‘En u, meneer, wat is uw beroep?’ En het antwoord dat Freek dus gewoon niet wilde horen en ook helemaal niet verwachtte, was dit: ‘Ik ben een leviet. Ik doe ook volgens een bepaald rooster dienst in de tempel in Jeruzalem, en ik ben het helemaal met de vorige spreker eens: je mag zo’n dode of halfdode niet eens aanraken volgens de wetten van Mozes, want anders ben je voor lange tijd onrein en mag je je werk in de tempel niet meer doen. En voor ons is dat het allerbelangrijkste in ons leven; daar zijn we nakomelingen van Levi voor, levieten.’

Tja, daar heeft Freek even niet van terug. Je kunt dus vanwege je beroep of je roeping sommige dingen niet doen, omdat je daar onrein van wordt, en je je roeping niet meer kunt uitoefenen. En Jezus wist dat, natuurlijk wist Jezus dat. Hij gebruikt deze priester en deze leviet niet voor niets als voorbeeld. En eigenlijk wist iedereen wel dat het zo was. Een priester of een leviet raken geen lijk aan. En laten we wel wezen, Jezus vertelt zélf dat de rovers deze man voor halfdood aan de rand van de weg hebben laten liggen. Een voorbijgaande leek kon niet zien of hij dood, was ja of nee.

Dan zien we dat Freek het niet meer aan kan. Hij snapt niets van deze twee mannen. Hoezo? Waarom? Wat dan?

‘Tja,’ zeggen deze twee mannen, ‘het is zoals het is. Wij mogen niet helpen, wij kunnen niet helpen, wij mogen niet onrein worden.’

‘Ja maar,’ zegt Freek, ‘ja maar, als daar nou iemand voorbij zou komen, die helemaal niets met jullie reinheidswetten heeft, wat dan? Stel er komt een uitgeprocedeerde asielzoeker uit Somalië voorbij. Stel, die man heeft illegaal met de drugshandel een paar honderd euro verdiend, maar hij weet drommels goed, dat hij daar zelf had kunnen liggen. Hij had ook mishandeld kunnen worden, door de overheid of door misdadigers, rovers, criminelen. En deze verachtelijke buitenlander helpt de halfdode man die daar langs de rand van de weg ligt. Stel dat dat gebeurt. Kosten maken niet uit, hij heeft in de drugs genoeg verdiend.’

Het publiek in Carré is muisstil. Hoe gaat dit aflopen?

‘Nog even: stél,’ zegt Freek, ‘dan kom ik toch terug op die vraag waar het allemaal mee begon: wie is dan de naaste van het slachtoffer van de rovers?’

O wacht, dat was niet de vraag van Freek, dat was de vraag van Jezus: ‘Wie is de naaste van het slachtoffer van de rovers?’

En dat is wel bijzonder in de discussie over ‘wie is mijn naaste?’ Jezus vraagt niet wie de naaste is van de priester, de leviet of de wetgeleerde die de vraag heeft gesteld, Hij draait het om. Die halfdode man – dat is het vertrekpunt. De mens in nood. Wat heeft die aan verhalen over reinheid en onreinheid, over vroomheid, over haalbaarheid, over nationale of internationale regels over de asielproblematiek? Niets.

Eén criterium, er is slechts één criterium uit dit verhaal af te leiden over de manier waarop we met de meest kwetsbare, want halfdode medemens dienen om te gaan. En dat criterium is barmhartigheid. Barmhartigheid, erbarmen, medelijden, innerlijke ontferming.

Jij had daar ook kunnen liggen.

We leven in spannende tijden. Op de één of andere manier staat de halfdode man op de weg tussen Jeruzalem en Jericho centraal in onze samenleving. En de oplossing is ons niet welgevallig: een stinkende asielzoeker die het beter doet dan de wetsgetrouwe priester en leviet.

Barmhartigheid. Nog niet zo lang geleden heb ik in een preek gepleit voor het oprichten van een nieuwe partij in Nederland: de Partij voor de Barmhartigheid. Dat gaan we niet doen natuurlijk, maar het idee.

Wees barmhartig tegen iedereen die het niet op eigen kracht meer redt.

Wees barmhartig tegen iedereen die je tegenkomt.

En ja, wees met name barmhartig tegen mensen met wie je het zelf niet eens bent. Ruzie maken kan altijd, ook binnen de kerk, binnen de politiek, binnen families.

Wees en kijk barmhartig naar politici die, net als de priester en de leviet, soms in een ethisch onhoudbare en onmogelijke positie terecht zijn gekomen. Wees barmhartig.

Richt voor jezelf je eigen Partij voor de Barmhartigheid op.

Het is opnieuw muisstil in Carré.

Wie zei daar: ‘Barmhartigheid’?

‘Waar is die barmhartige Samaritaan?’ vraagt Freek, ‘waar is die barmhartige Samaritaan?’

Niemand stond op. De barmhartige Samaritaan is nu eenmaal vaak anoniem. Niemand stond op, maar iedereen klapte.

De barmhartige Samaritaan, wat een verhaal, wat een boodschap, wat een urgentie.

Iedereen klapte.

Amen.


[1]             Lucas 10: 21 –  37

[2]             Zomer 2025

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.